Biografische schetsen

Ottho Gerhard Heldring
17 mei 1804 - 11 juli 1876


De vader van Ottho Gerhard Heldring stamde uit een Hessisch geslacht van militairen die het huis van Oranje hadden gediend. Ottho Gerard senior was fysiek echter niet geschikt voor de krijgsdienst. Hij was in Utrecht theologie gaan studeren en had zich als predikant in Zevenaar gevestigd. Daar kwam Ottho Gerard junior in 1804 als jongste van vijf kinderen ter wereld. Zijn moeder was een dochter van een Duitse predikant die de gemeente van Pfalzdorf, bij Kleef, diende.

De jonge Ottho was een verwoed lezer. Geschiedschrijving trok hem, daarnaast Duitse literatuur waarvan zijn vaders boekenkasten uitpuilde. Na de latijnse school ging hij, amper zestien jaar oud, theologie studeren aan de Utrechtse universiteit. Daar zag men hem meer in de bibliotheek dan op colleges, wat Heldrings studievorderingen allerminst schaadde. Na twee jaar slaagde hij voor zijn propedeuse. Voltooiing van zijn studie leek niet lang op zich te zullen laten wachten, totdat Heldring instortte. Voor herstel trok hij naar de Pfalzdorfse pastorie van zijn grootvader waar veldwerk de overspannen geest tot rust bracht.

Het arbeiden in de buitenlucht beviel Heldring zo goed dat hij overwoog de studie er verder aan te geven. Onder druk van zijn vader keerde hij toch naar Utrecht terug en behaalde in oktober 1826 zijn proponentsexamen. Vervolgens sloeg de twijfel opnieuw toe. Maandenlang werkte Heldring als meubelmaker, om in maart 1827, opnieuw na aandrang van zijn vader, een beroep te aanvaarden naar Hemmen.

In het Betuwse dorp kwam Heldring in aanraking met schrijnende armoede. Hij stak de helpende hand toe, maar de mensen moesten zich uiteindelijk zelf zien te redden. Bédelen noch bedéling boden volgens Heldring een uitweg uit de misère; de mensen moesten zelf ook de armen uit de mouwen steken. Ledigheid was des duivels oorkussen.

Lange wandelingen, waarin hij zowel ontspanning als fysiek contact met folklore en cultuur zocht, leerde Heldring ook de bedroevende leefomstandigheden in Hemmens omtrek kennen. In Hoenderloo bewerkstelligde hij dat een waterput werd aangelegd en een school werd gebouwd. Later, in 1858, verrees er ook een kerkgebouw. Ook bond Heldring de strijd met de vloek van de jenever aan. Zijn geschrift De jenever erger dan de cholera, dat hij in 1838 publiceerde, maakte indruk en markeert een begin van de drankbestrijdingsbeweging.

Stelde Heldring praktische geloofsbeleving voorop, rond 1840 ging hij niet alleen de armoede maar ook de verlichte geest in de hervormde kerk bestrijden. Hij riep op tot boetedoening en zelfverloochening. Dit vervreemdde hem van filantropische medestanders die hem maanden zijn heil maar bij de Afgescheidenen te zoeken. Die waren Heldring echter te leerstellig, maatschappijmijdend ook. Hij wendde zich tot het Reveil waarin geloofsernst en sociale betrokkenheid samen-op-weg gingen. Heldring richtte in 1845, samen met Groen van Prinsterer, de Reveilkring Christelijke Vrienden op en werd twee jaar later hoofdredacteur van de Vereeniging: Christelijke Stemmen. Aan de antirevolutionaire richting committeerde de ethisch-irenische Heldring zich echter niet.

Een bezoek aan een vrouwengevangenis, in Gouda, deed Heldring in 1848 een nieuw filantropisch pad betreden: prostitutiebestrijding. Hiertoe richtte hij in Zetten, vlakbij zijn standplaats Hemmen, het asiel Steenbeek op waar ‘gevallen vrouwen’ tot dienstbodes werden opgeleid. In 1857 volgde een tweede toevluchtsoord, Talitha Kumi geheten, dat voor verwaarloosde meisjes van twaalf tot zestien jaar was bedoeld. Bethel, het derde tehuis, opende in 1863 zijn deuren voor zestien- tot twintigjarige meisjes. Een jaar later startte een kweekschool voor christelijke onderwijzeressen met zijn lessen, waarna Heldring met de Vluchtheuvelkerk, die in 1870 in gebruik werd genomen, de kroon op zijn Zettense stichtingen zette.

Heldring nam in 1867, na veertig jaar, afscheid van zijn Hemmense gemeente. Tot zijn dood, negen jaar later, diende hij de Vluchtheuvelkerk en was hij directeur van de Zettense stichtingen. Verval van lichamelijke en geestelijke krachten deden Heldring in de vroege zomer van 1876 naar het Boheemse kuuroord Mariënbad afreizen. Hij overleed er enkele dagen na aankomst.